Leefgebied Dooradering

Wat is het?

Het leefgebied dooradering binnen het agrarisch cultuurlandschap bestaat uit een netwerk van natte en droge landschapselementen. Natte landschapselementen in de vorm van sloten, beken, kreken, moerasjes, rietlandjes en plasdras gebiedjes, maar afhankelijk van de regio ook in de vorm van poelen en andere kleine wateren. Het aangrenzende grasland is vaak vochtig tot nat, heeft veelal een hoge grondwaterstand en is in streefsituaties begroeid met kruidenrijk en niet te dicht gewas. De droge dooradering vormt een netwerk dat vaak bestaat uit lijnvormige landschapselementen. Het gaat om elzensingels, houtwallen, heggen, lanen, hoogstamboomgaarden, (hakhout)bosjes, struwelen, bloemrijke (perceel)randen en ruigtezomen.

Diersoorten die profiteren van Dooradering

Voor veel soorten vissen, libellen, amfibieën en vogels zijn lijn- en puntvormige wateren van groot belang voor in stand houden van populaties. Vissen zijn vooral afhankelijk van watergangen met een goede waterkwaliteit en vaak (maar niet altijd) weelderige onderwatervegetatie. Voor libellen is
daarnaast ook een goed ontwikkelde oevervegetatie van belang. De meeste soorten amfibieën zijn weer afhankelijk van een combinatie van sloten of poelen met gras- of akkerland en opgaande begroeiing.

Beheer

Voor het beheertype geldt dat er een grote variatie bestaat in omstandigheden en daarmee in biodiversiteit, mede bepaald door de geografische plek en de dimensies van de elementen. Het leefgebied is zodanig ingericht en – afhankelijk van de soort wel of juist niet – verbonden met gebieden in de omgeving dat uitwisseling mogelijk is om vitale populaties van doelsoorten te handhaven. De connectiviteit (verbinding) met aangrenzende maar ook verder gelegen watersystemen zoals grotere Rijkswateren (meren en rivieren) en natte natuurgebieden is hierbij voor sommige soorten essentieel.

Nattelandschapselementen houden niet op bij de waterlijn, ook oeverranden, moerasjes, bermen en plasdras zone zijn onderdeel van dit leefgebied en belangrijk voor de soorten die hiervan gebruik maken. De geleidelijke gradiënt van nat naar droog zorgt er voor dat er verschillende vereiste deelhabitats voor soorten aanwezig zijn. Het beheer en de inrichting van oeverzone en wateren is erop gericht dat deze op netwerk- en landschapsniveau voldoen aan de eisen die de doelsoorten aan de beheertypen stellen.